Нидерландский шутя. 150 анекдотов для начального чтения - Сергей Павлик
Шрифт:
Интервал:
Закладка:
„En mevrouw, hoe gaat het met u?” vraagt een vriendelijke heer. „Is alles ook goed met uw man?”
Hij slikt zijn woorden in, want hij ziet opeens dat ze in de rouw is. Snel voegt hij eraan toe: „Ligt hij nog altijd op hetzelfde kerkhof?”
In de boetiek
(В бутике /небольшом магазине модной одежды/)
Ietwat verlegen (немного смущенно) fluistert het jonge meisje (шепчет молодая девушка; fluisteren – шептать) tegen de verkoper in de boetiek (продавцу в бутике): „Vindt u niet (вы не находите) dat deze jurk te bloot is (что это платье слишком открытое; bloot – голый, обнаженный; непокрытый)?”
Hij werpt een blik (он бросает взгляд) in haar decolleté en vraagt (на ее декольте и спрашивает): „Heeft u borsthaar (у вас есть волосы на груди; borst – грудь)?”
„Natuurlijk niet (нет, конечно)!” zegt het meisje verontwaardigd (говорит возмущенно девушка; verontwaardigen – возмущать; waardig – достойный)
„In dat geval (в этом случае) heeft u gelijk (вы правы; gelijk hebben – быть правым: «иметь правоту»), die jurk is te bloot (это платье слишком открытое)”.
Ietwat verlegen fluistert het jonge meisje tegen de verkoper in de boetiek: „Vindt u niet dat deze jurk te bloot is?”
Hij werpt een blik in haar decolleté en vraagt: „Heeft u borsthaar?”
„Natuurlijk niet!” zegt het meisje verontwaardigd.
„In dat geval heeft u gelijk, die jurk is te bloot”.
Kippen
(Куры)
Twee kippen (две курицы) rennen voor een haan uit (бегут впереди петуха; vooruit – вперед, впереди). Kakelt de ene kip tegen de andere (кудахчет одна курица другой): „Niet zo vlug (не так быстро)! Hij is niet zo jong meer (он уже не так молод; meer – больше)!”
Twee kippen rennen voor een haan uit. Kakelt de ene kip tegen de andere: „Niet zo vlug! Hij is niet zo jong meer!”
Een prestatie
(Достижение)
De haan komt in het kippenhok (петух входит в курятник; hok – хлев) en sjouwt een struisvogelei naar binnen (и затаскивает внутрь страусиное яйцо).
Hij zegt (он говорит): „Dames, ik wil niet vervelend doen (дамы, я не хочу быть надоедливым = показаться занудой; vervelend – скучный, нудный), maar ik wou jullie toch eens laten zien (но я хотел бы вам все-таки показать: «дать увидеть») wat men elders presteert (чего в других местах достигают; men – неопределенно-личное местоимение, сравните: men zegt – говорят; elders – в другом месте)”.
De haan komt in het kippenhok en sjouwt een struisvogelei naar binnen.
Hij zegt: „Dames, ik wil niet vervelend doen, maar ik wou jullie toch eens laten zien wat men elders presteert”.
Zusje
(Сестренка)
Kareltje moet zijn zusje meenemen (Карел должен взять его = свою сестренку с собой) als hij gaat vissen (когда он идет ловить рыбу; vis – рыба; vissen – ловить рыбу). Hij komt met een gezicht (он приходит с лицом) als een donderwolk (похожим на тучу: «как грозовое облако»; donder – гром; wolk – облако) weer thuis (снова домой).
Kareltje: „Ik ga nooit meer vissen met mijn zusje (я не пойду никогда больше ловить рыбу с моей сестренкой)”.
Mama: „De volgende keer (в следующий раз) moet je je zusje uitleggen (ты должен объяснить твоей сестренке) dat ze stil moet zijn (чтобы она не шумела: «что она тихой должна быть»)”.
Kareltje: „Ze is stil genoeg mams (она достаточно тихая, мама), maar ze eet al het aas op (но она съедает всю наживку/приманку)!”
Kareltje moet zijn zusje meenemen als hij gaat vissen. Hij komt met een gezicht als een donderwolk weer thuis.
Kareltje: „Ik ga nooit meer vissen met mijn zusje”.
Mama: „De volgende keer moet je je zusje uitleggen dat ze stil moet zijn”.
Kareltje: „Ze is stil genoeg, mams, maar ze eet al het aas op!”
Oma
(Бабушка)
Jantje komt bij oma en vraagt (Янтье приходит к бабушке и спрашивает): „Oma, bent u van karton (бабушка, а вы из картона)?”
Oma zegt: „Nee Jantje, hoe kom jij daarbij (нет, Янтье, а с чего ты это взял: «как ты к этому пришел?»)?”
Jantje: „Nou, papa zei: Morgen komt die oude doos weer (ну, папа сказал: завтра придет та старая коробка снова)!”
Jantje komt bij oma en vraagt: „Oma, bent u van karton?”
Oma zegt: „Nee, Jantje, hoe kom jij daarbij?”
Jantje: „Nou, papa zei: Morgen komt die oude doos weer!”
Beoordelen
(Судить)
Een oude dame stapt in een warenhuis in de lift (пожилая дама входит в лифт в универсальном магазине; waar – товар, waren – товары). Zenuwachtig vraagt ze aan de liftbediende (она спрашивает нервно у лифтера; zenuw – нерв: op de zenuwen werken – действовать на нервы; achten – уважать, почитать; обращать внимание; liftbediende – лифтер: «обслуживающий лифт»; bedienen – обслуживать; bediende – служащий): „Als de lift nu plotseling kapotgaat (если лифт сейчас внезапно сломается; kapót – сломанный), ga ik dan naar boven of naar beneden (я поеду тогда наверх или вниз)?”
„Dat is niet aan mij te beoordelen (об этом не мне судить),” antwoordt de bediende (отвечает лифтер). „Dat hangt er helemaal vanaf (это полностью зависит от того) hoe u geleefd hebt (как вы прожили; leven – жить, существовать)”.
Een oude dame stapt in een warenhuis in de lift. Zenuwachtig vraagt ze aan de liftbediende: „Als de lift nu plotseling kapotgaat, ga ik naar boven of naar beneden?”
„Dat is niet aan mij te beoordelen,” antwoordt de bediende. „Dat hangt er helemaal vanaf hoe u geleefd hebt”.
Nieuweling
(Новичок)
De nieuwe werknemer (новый работник) stond wat hulpeloos (стоял немного беспомощно; staan – стоять; hulp – помощь) bij de papierversnipperaar (у машины для уничтожения бумаг; versnipperen – разрезать на мелкие части; snipper – обрезок, отрезанная полоска)
„Kan ik u helpen (могу я вам помочь)?”, vroeg een secretaresse (спросила секретарша; vragen – спрашивать).
„Ja”, zei hij, „hoe werkt dat ding?” (да, сказал он, как эта вещь работает?) „Heel simpel”, zegt ze (очень просто, говорит она), pakte het dikke dossier (взяла толстое досье; pakken – хватать, схватить) en stopte het in de versnipperaar (и сунула его в машину для уничтожения бумаг).
„Bedankt, maar waar komen de kopieën er nu uit (благодарю, а откуда здесь теперь выходят копии)?”
De nieuwe werknemer stond wat hulpeloos bij de papierversnipperaar.
„Kan ik u helpen?” vroeg een secretaresse.
„Ja” zei hij, „hoe werkt dat ding?”
„Heel simpel”, zegt ze, pakte het dikke dossier en stopte het in de versnipperaar.
„Bedankt, maar waar komen de kopieën er nu uit?”
Te laat
(Слишком поздно)
Vierentwintig jaar lang (в течение 24 лет) was Willem elke morgen (Виллем был каждое утро) op tijd op zijn werk geweest (вовремя на своей работе), nog nooit had hij een dag gemist (еще никогда он не пропустил и дня; missen – упустить; промахнуться, ошибиться; не хватать, недоставать).
Vandaag was hij voor het eerst te laat (сегодня он впервые опаздывал; te laat zijn – опаздывать: «быть слишком поздно») en zijn baas had al tien keer op zijn horloge gekeken (и его шеф уже десять раз взглянул на свои часы; kijken – смотреть, глядеть). Om half elf (в половину одиннадцатого) kwam Willem met zijn hoofd in het verband (прибыл Виллем с перевязанной головой: «с его головой в повязке») het kantoor binnen stappen (в контору ступать = входя). Hij miste enkele tanden (у него недоставало нескольких зубов) en hij zei met een van pijn vertrokken gezicht (и он сказал с перекошенным от боли лицом; vertrekken – изменять /выражение лица/, перекашивать /лицо/): „Ik ben thuis van de trap gevallen (я упал дома с лестницы; vallen – падать)”.
„Zo”, antwoordt zijn baas ongeduldig (так, отвечает его шеф нетерпеливо; geduldig – терпеливо; dulden – терпеть, переносить), „en moet zoiets anderhalf uur duren (и должно что-то подобное полтора часа длиться)?”
Vierentwintig jaar lang was Willem elke morgen op tijd op zijn werk geweest, nog nooit had hij een dag gemist. Vandaag was hij voor het eerst te laat en zijn baas had al tien keer op zijn horloge gekeken. Om half elf kwam Willem met zijn hoofd in het verband het kantoor binnen stappen. Hij miste enkele tanden en hij zei met een van pijn vertrokken gezicht: „Ik ben thuis van de trap gevallen”.
„Zo”, antwoordt zijn baas ongeduldig, „en moet zoiets anderhalf uur duren?”
Huwelijkslijst
(Свадебный список)
Komt een oudere man in de apotheek en vraagt (заходит пожилой мужчина в аптеку и спрашивает; oud – старый; ouder – старше; пожилой): „Hebt u tabletten (у вас есть таблетки) om een vals gebit te reinigen (чтобы искусственную: «фальшивую» челюсть чистить; rein – чистый)?”
„Natuurlijk (естественно/конечно).”
„Hebt u krukken (у вас есть костыли)?”
„Jazeker (да, конечно; zeker – определенно, непременно; конечно)”.
„Hebt u batterijen voor hoorapparaten (у вас есть батарейки к слуховым аппаратам; horen – слышать)?”
„Zeker, mijnheer (конечно, господин)”.
„Verkoop u luiers (вы продаете пеленки) voor mensen met incontinentie (для людей с недержанием /мочи/)?”
„Die hebben we ook, mijnheer (у нас они есть тоже, господин)”.
„En viagra (а виагру /средство от импотенции/)?”
„Geen probleem (нет проблемы)”.
„O. K., dan wil ik hier wel (хорошо, тогда я хочу здесь, пожалуй) mijn huwelijkslijst leggen (положить мой брачный список /для покупок, подарков/; huwelijk – супружество, брак; женитьба, замужество: in het huwelijk treden – вступать в брак)”.
Komt een oudere man in de apotheek en vraagt:
„Hebt u tabletten om een vals gebit te reinigen?”
„Natuurlijk”.
„Hebt u krukken?”
„Jazeker”.
Hebt u batterijen voor hoorapparaten?”
„Zeker, mijnheer”.
„Verkoop u luiers voor mensen met incontinentie?”
„Die hebben we ook, mijnheer”.